Een werknemer zegt zijn baan op en de werkgever stuurt prompt een factuur van bijna € 6.000: studiekosten. De opleiding was afgerond, maar de arbeidsovereenkomst nog geen twee jaar oud. De werknemer weigert te betalen. De kantonrechter Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het studiekostenbeding geldig wás, maar dat de werkgever tóch niet alles mocht verhalen. Waarom niet? Omdat goed werkgeverschap ook bij studiekosten zwaarder kan wegen dan wat er precies op papier staat.
De juridische basis: scholing, nietigheid en nuance
Sinds augustus 2022 mag voor verplichte scholing – dus scholing die noodzakelijk is om het werk te kunnen uitvoeren – géén studiekostenbeding meer worden afgesproken. Dit is opgenomen in artikel 7:611a BW. Die scholing moet kosteloos zijn en geldt als arbeidstijd. In deze zaak ging het om een BBL-opleiding tot eerste monteur. De rechter oordeelt dat sprake is van een beroepsopleiding, waarvoor de uitzondering geldt: een studiekostenbeding is toegestaan. De werkgever mocht dus in principe afspreken dat de werknemer de studiekosten moest terugbetalen bij vroegtijdig vertrek.
De correctie door goed werkgeverschap
Toch mocht de werkgever niet de volle mep terugvragen. De kantonrechter vond dat de werkgever niet duidelijk genoeg was geweest over het ingrijpende gevolg dat ook het loon over de zogeheten scholingsuren zou moeten worden terugbetaald. Dit stond wel in de overeenkomst, maar werknemer is hierop voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet expliciet gewezen. Ook had de werkgever geen exitgesprek gevoerd waarin dit werd toegelicht. Dat is in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid (6:248 BW) en goed werkgeverschap (art. 7:611 BW). Daarom hoefde de werknemer slechts een kwart van die scholingsuren terug te betalen – een forse korting dus.
De rechter keek bovendien naar het inmiddels gewijzigde beleid van de werkgever zelf: nieuwe leerlingen hoefden sinds 2023 bij vertrek niet langer álle studiekosten te vergoeden. Dat onderstreepte dat de oude regeling onevenwichtig was.
De les voor werkgevers
Ook wanneer een studiekostenbeding mag worden afgesproken, is een dergelijk beding geen vrijbrief om alles te verrekenen. De redelijkheid en het goed werkgeverschap blijven leidend. De rechter zal daarbij toetsen of de werknemer goed is geïnformeerd over de hoogte van de studiekosten. Daarnaast moet elk studiekostenbeding nog steeds voldoen aan eisen die de Hoge Raad formuleerde in het Van Opzeeland-arrest: een glijdende afbouwregeling gebaseerd op een periode waarin werkgever baat heeft van de opleiding en duidelijke afspraken over de hoogte van de kosten.
Tot slot
De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant laat zien dat werkgevers met een geldig studiekostenbeding nog steeds niet altijd alles kunnen terugvorderen. Transparantie, redelijkheid en goed werkgeverschap bepalen de uitkomst.
Vragen over het opstellen of inroepen van een studiekostenbeding? Neem gerust contact op met Claudia van Hooff, Raoul Jutstra of een van onze andere specialisten.
Bron
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 maart 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:5947
De inhoud van deze blog is actueel op de datum van publicatie, maar het recht is voortdurend in beweging. Voor de meest recente juridische inzichten, neem gerust contact op met ons kantoor via [email protected] of 020 – 676 2500.
